NEW OR TEMOPRARY: scroll omlaag voor de text van Thomas Von der Dunk!
Why I vote for the Groen-Links (NL) Groen! (B) and for the European Green Party (EU parliament)
|
12 important minutes!This speech on democraty is absolutely as if I would have said it. Unfortunately, the comments on Youtube were deleted by the moderater what looks like a contradiction. The ever lasting dilemma: do you leave fascistic or threatening comments ?
My opinions on Green(comming soon)
|
taking action against violations of human rights! |
Stop Wikileaks Torture
|
Gay Rights is Human Rights!Even tpugh this isn't a political party, Global LGBT Equality is ONE of the subjects GREEN parties are supporting. We in these lower lands are forgetting after a decade of ultimate equality, same sex marriage, that else in the world Gays, Lesbians, transgenderists are still abused, procecuted even killed! That's why I HAVE to ask for support and taking action to remind the world to the situation else in the world. And this situation is DUE to political parties elswhere.
|
THOMAS VON DER DUNK LEZING: Het nieuwe taboe op de oorlog.
Geachte aanwezigen,
de titel van deze Arondéuslezing, "het nieuwe taboe op de oorlog", heeft U mogelijk verbaasd. Hoezo taboe? - zo vraagt U zich
misschien af. Het gaat toch niet om een vorm van verdrongen verleden, zoals
Vichy in Frankrijk, of de slavernij bij ons? Er wordt toch sinds jaar en dag
uitvoerig aandacht aan de Tweede Wereldoorlog besteed, op tentoonstellingen, in
boeken, in het onderwijs? Vormt de Holocaust niet ongeveer hèt morele ijkpunt
dat bij nieuwe dreigende massamoord het instinctmatige handelen van westerse
politici, de Nederlandse inclusief, bepaald? Van Joegoslavië tot Libië nu?
En ook als het gaat om de Nederlandse bijdrage indertijd, van
economische collaboratie tot actief SS-lidmaatschap en meevechten aan het
Oostfront, dan is de Wilhelmina-mythe dat 'heel Nederland' collectief in
het verzet zat, toch allang van tafel? Dat in geen enkel westers land zoveel
joden zijn weggevoerd, en dat veel Nederlandse instanties - van de politie tot
de spoorwegen - daaraan zonder al te veel obstructiepogingen lijdzaam hebben
meegewerkt, dat wordt toch niet meer verzwegen? Dus: wat nieuw taboe op de
Oorlog? Wordt de Bevrijding niet elk jaar herdacht met als nadrukkelijke
boodschap: dat nooit weer? Past niet ook de (nog jonge traditie) van deze
lezing in dit kader?
Inderdaad, de Bevrijding wordt elk jaar herdacht,
met als boodschap: 'dat nooit weer'. Maar die herdenking begint iets
plichtmatigs en iets hols te krijgen, als men zich niet altijd meer tot in
detail durft af te vragen: wát dan precies 'nooit weer'. Er valt een toenemende
angstvalligheid te bespeuringen om ontsporingen van toen, en de aard en
oorzaken daarvan, voor het heden relevant te verklaren. Dat is de aard van
het nieuwe taboe op de Oorlog. Jarenlang werd, te pas en te onpas, zodra zich
een maatschappelijk verschijnsel voordeed dat - laat ik het zo maar even
onderkoeld formuleren - politiek abject werd bevonden, dat als 'niet
politiek-correct' werd beschouwd, om de huidige politiek-correcte term
voor onwenselijke verschijnselen te bezigen, bijna
volautomatisch naar De Oorlog verwezen: had de desbetreffende
persoon, die de gewraakte abjecte uitlatingen of voorstellen had gedaan,
zich wel gerealiseerd in wiens voetsporen hij daarmee getreden was? Zeer
makkelijk werden, toen, allerhande van ongenoegen dat het politieke
daglicht niet kon velen bolstaande sentimenten in een automatische reflex
als 'racistisch' of 'fascistisch' betiteld.
Maar nu er, sinds 1945, meer reden is om waakzaam te zijn dan ooit, wordt eenieder die vandaag,
verwijzend naar het verleden, voor bepaalde tendensen, en vooral voor het
voor 'normaal' verklaren van bepaalde opvattingen waarschuwt, meteen van
demonisering beticht: hij zou met zijn kritiek miljoenen kiezers
schofferen. En juist tussen die beschuldiging van 'demonisering', de
omvang van de groep die dan 'gedemoniseerd' zou worden en de relevantie van die
waakzaamheid bestaat een verband, ik kom daar later op terug.
Waar het om gaat: naarmate er, zoals nu, meer reden is om te waarschuwen, durft
men dat vanwege de omvang van het te bekritiseren verschijnsel minder te doen.
Naarmate iets feitelijk gangbaarder wordt, is het namelijk zeker in een ruzie
mijdend en naar consensus strevend land als Nederland moeilijker
om vol te houden dat iets niet gangbaar zou behóren te zijn. Wij zijn uit dien
hoofde snel geneigd om iets voor 'normaal' in de normatieve betekenis van het
woord te beschouwen, zodra het normaal in de zuiver constaterende
betekenis van het woord geworden is.
Ook dat vergt enige toelichting - of voor de goede verstaander misschien ook
niet. Die actualiteit verklaart in elk geval waarom mijns inziens het thema van
deze Arondeuslezing geen ander kon en mocht zijn dan het door mij gekozene,
omdat er sinds de vorige, in onschuldiger tijden gehouden Arondeuslezing van
afgelopen jaar wel in de politiek iets cruciaals is gebeurd - en daarbij, als
het gaat om het niet ter discussie mogen staan van de
vanzelfsprekendheid van wezenlijke rechtsstatelijke normen en
waarden, een lijn overschreden is. Het zou bij de vaststelling van het
thema van de lezing voor vandaag idioot zijn geweest, als ik dat alarmerende
gegeven volkomen had genegeerd in plaats van tot onderwerp had gekozen, als ik
gedaan zou hebben, alsof er niet iets cruciaals zou zijn gebeurd.
Dat maakte het onderwerp van deze lezing moreel in feite
onvermijdelijk - elke andere keuze, waarbij met een grote boog om de
actualiteit zou worden heengelopen, zou, ten overstaan van die
rechtstatelijke normen en waarden, op laffe vaandelvlucht zijn
neergekomen. Wat ik ga zeggen is, omdat het niet-normale intussen normaal
dreigt te gaan worden, ongetwijfeld omstreden - maar daarom destemeer
noodzakelijk.
Alvorens echter toe te kunnen lichten, waarom de morele lessen van 'De
Oorlog' nu in elk geval relevanter zijn dan ze de afgelopen zestig jaar ooit
zijn geweest, moet ik eerst iets over de Bezetting zelf zeggen. Daaraan
voorafgaande nog even tussendoor, mocht bij de chronologische fijnproevers
onder U dienaangaande nu al een vraagteken zijn gerezen, kort als toelichting
waarom ik zojuist sprak van 'relevanter dan ooit in de afgelopen zestig
jaar', en niet van de afgelopen zesenzestig - de Oorlog is immers al ruim een
jaar met pensioen.
Wel: dat hangt uiteraard samen met de, tot op de dag van vandaag, met de
eufemistische term 'Politionele Acties' gebagatelliseerde poging van Nederland
om, kort nadat het zelf van de Duitsers was bevrijd, het Indonesische
streven om zich definitief van de Nederlandse overheersing te bevrijden,
met grof geweld neer te slaan. Slechts weinigen, toen door de nog zeer
koloniaal denkende meerderheid van de Nederlandse bevolking en pers
gedemoniseerd, zagen in dat een volk dat zelf net bevrijd was, toch weinig
recht had om een ander volk zíjn zelfbevrijding te ontzeggen: dat een volk dat
net zelf bevrijd was er door het voeren van een neokoloniale
heroveringsoorlog blijk van gaf in een bepaald opzicht toch niet
bijster veel van de eigen zeer recente onderdrukking te hebben geleerd.
Dat een 'slachtoffervolk' gaandeweg in een 'dadervolk' kan veranderen -
op een ander vlak zien we dat met de Israëli's en de Palestijnen - komt vaker
voor, maar gebeurde hier toch wel bijzonder snel. Nog de Poncke Princen-affaire
maakte in de jaren negentig - dus een halve eeuw na dato - duidelijk dat nog
niet iedereen in Nederland zich een historisch evenwichtige kijk op de
zaak had eigen gemaakt. Pas Ben Bot kon in een nieuw millennium namens de
regering erkennen dat Nederland indertijd gewoon aan de foute kant van de
geschiedenis was beland. Dit even als korte toelichting bij die keuze voor
zestig in plaats van zesenzestig jaar.
Maar nu dus de Bezetting zelf, en waarom die nu als morele maatstaf
relevanter is dan zij in elk geval ooit in die afgelopen zestig jaar is
geweest. De vijf jaren tussen 1940 en 1945 vormen, van de inlijving bij
Napoleons keizerrijk tussen 1810 en 1813 afgezien, sinds de Opstand tegen
Spanje het enige moment dat Nederland zijn zelfbeschikkingsrecht volledig
kwijt was. Ik zeg volledig, want over de mate van zelfstandigheid van het
Koninkrijk Holland in de vier aan Napoleon voorafgaande jaren, toen diens
broer Lodewijk hier de monarchale scepter zwaaide, valt te twisten, en
hetzelfde geldt, in wat mindere mate, voor de Bataafse Republiek die hier in
1795 na de zogeheten Bataafse Omwenteling met militaire en politieke hulp
van het revolutionaire Frankrijk tot stand kwam.
Waar het om gaat: in de bijna tweehonderd jaar die inmiddels sinds het herstel
van de onafhankelijkheid in 1813 verstreken zijn, vormt 40-45 de enige periode waarin een aantal
basiswaarden van de Nederlandse samenleving en rechtsstaat geschonden
werden - ook nog los van de totale ontrechting plus deportatie ván en de
massamoord óp de joden. Die rechtsstatelijke basiswaarden waren overigens sterk
het product van de door de idealen van de Verlichting geïnspireerde Bataafse
Omwenteling (niet zozeer van de Opstand) die, historisch pikant genoeg,
gedeeltelijk juist tijdens de Napoleontische tyrannie - die in de praktijk
(weer) allerlei vormen van willekeur liet zien - middels wetgeving werden gecodificeerd.
Om de belangrijkste daarvan te noemen: de gelijkheid van
alle burgers voor de wet. Bij de Bataafse Revolutionairen zelf vertaalde zich
dat zelfs al in algemeen mannenkiesrecht, dat evenwel na enkele jaren, een
paar staatsgrepen verder, weer van tafel verdween: zowel Lodewijk Napoleon
als Napelon als hun beider opvolger koning Willem I waren autocraten. Le
ménagerie du roi - de dierentuin van de koning: dat was de gangbare
publieke benaming voor de Eerste Kamer in de jaren voorafgaand aan
Thorbecke. Ook Thorbecke heeft weliswaar de monarchale autocratie in 1848
door een parlementair systeem vervangen, maar van een herstel van het algemeen
mannenkiesrecht was geen sprake: dat zou nog zeventig jaar op zich laten
wachten, toen tevens ook het vrouwenkiesrecht werd geïntroduceerd.
De democratie in Nederland is dus eigenlijk pas van
1917 - de rechtsstaat is daarentegen veel ouder. Het is, waar we gewend zijn
beide termen in een adem te noemen, en daardoor ook wel eens gedachteloos door
elkaar te gebruiken, noodzakelijk te benadrukken dat het niet om
synoniemen gaat - evenmin als dat voor 'vrede' en 'veiligheid' geldt, ook al
zo'n vast begrippenpaar in politieke vertogen. De rechtsstaat draait
om het feit dat de wet voor iedereen geldt. De democratie om het feit dat
iedereen ook meebeslist welke wetten vervolgens voor iedereen gelden. Het
Nederland van koning Willem I en Thorbecke was wel een rechtsstaat: de wet gold
voor iedereen gelijk, ieder mocht hetzelfde wel en niet, en de onafhankelijke
rechterlijke macht velde op basis van dat gelijke recht haar oordeel. Alleen
was het in de tweede helft van de negentiende eeuw nog maar een minderheid
die via het censuskiesrecht invloed had op de vraag, wat dan wel precies
iedereen mocht of niet mocht.
Ook bij het strafrecht werden straffen niet al bij voorbaat aan de maatschappelijke positie van de dader
aangepast. Dat was tijdens het ancien régime wezenlijk anders: omdat een
edelman geacht werd principieel anders te voelen en te denken dan een boer,
werd hij voor een moord ook principieel anders gestraft - indien met de
dood, dan met het eervolle zwaard, en niet met de eerloze galg. Nog een
laatste overblijfsel daarvan vormt het krijgsrecht: een aparte rechtspraak
voor een aparte groep burgers met aparte straffen. Toen in 1946 in
Neurenberg een aantal nazi-topstukken ter dood werd veroordeeld,
verzochten de twee militairen onder hen, de generaals Jodl en Keitel,
veelzeggend, om de kogel in plaats van de strop. Die gunst werd hen overigens
geweigerd.
Met de gelijkheid voor de wet, die onze oude Republiek in de door sommige h
edendaagse politici weer als voorbeeldig aangeprezen VOC-tijden
niet kende, hangt niet alleen direct de vrijheid van godsdienst samen, maar ook
de gelijkheid van godsdienst. Van het een noch het ander was tijdens de
zeventiende en achttiende eeuw sprake: er bestond maar één, van staatswege
ook materieel sterk bevoordeelde, officieel toegestaan
kerkgenootschap, dat dan ook als de Heerschende Kerk bekend stond: de
toen als 'Gereformeerd' betitelde latere Nederlandse-Hervormde Kerk.
Alle andere godsdienstige denominaties werden hooguit getolereerd, in het
katholieke geval slechts tegen betaling van een jaarlijkse donatie - de
zogeheten recognitiegelden - in de publieke kas van het stadsbestuur, en soms
ook nog een som in de particuliere kas van de dienstdoende
burgemeester. Corruptie was in de Gouden Eeuw namelijk schering en inslag
- het recht was gewoon te koop. De vervulling van officiële staatsambten -
en dat ging van raadpensionaris van Holland omlaag tot stedelijk
kolenzakkensjouwer in Harlingen - stonden alleen voor lidmaten van de
Heerschende Kerk open: doopsgezinden, katholieken en joden konden
elke sollicitatiepoging vergeten.
Dat veranderde in 1795 fundamenteel: ongeacht geloof, herkomst of stand had iedere wettige ingezetene
van Nederland dezelfde rechten en plichten (met uitzondering dus van de heel
concreet politieke van het kiesrecht). Ook gelijkheid van geloof: dat betekende
niet dat elke gelovige alles mag - een groot misverstand - maar dat als de
aanhanger van het ene geloof iets mag, de ander dat ook mag - of het nu om
religieuze manifestatie middels kledingattributen in de openbare
ruimte, of om religieuze regels voor de voedselbereiding gaat.
Dat wetten geduldig zijn, en de feitelijke gelijkstelling van bijvoorbeeld met name
de katholieken nog lang op zich liet wachten en hun maatschappelijke
emancipatie vele decennia vergde, is natuurlijk een tweede. Waar het om gaat:
iedereen werd in Nederland in beginsel door de staat in gelijke gevallen gelijk
behandeld. Daartoe was de rechterlijke macht, conform Montesquieu's beginsel
van de trias politica, ook onafhankelijk van de politieke - bij ons geen
telefoonrechtspraak, waarbij politieke machthebbers in een juridisch
proces interveniëren, zoals in Rusland of China.
De enige periode waarin, sinds de Franse Tijd, dit alles niet voor Nederland gegolden heeft, en dit
fundamentele uitgangpunt van de rechtsstaat ruw terzijde werd
geschoven, was die van de Duitse Bezetting. Van gelijke behandeling
ongeacht ras of geloof was geen sprake meer, van eerlijke, onafhankelijke
rechtspraak evenmin - ook de naamgever van deze lezing werd daar, als
bekend, in 1943, na zijn heldhaftige aanslag op het Amsterdamse
Bevolkingsregister, het slachtoffer van. Een kleine persoonlijke noot: hij
werd op één dag na precies achttien jaar voor mijn geboorte geëxecuteerd,
en was toen bijna zo oud als ik nu.
En dat brengt ons op de actualiteit. Voor het eerst sinds 1945 hebben we in
Den Haag namelijk te maken met een politieke stroming van grote omvang (die
bovendien - ongeacht de formele gedoogconstructie - feitelijk, zij het ook
zonder eigen ministers, meeregeert) die uitgangspunten huldigt en
standpunten verkondigt die haaks staan op de beginselen van de
rechtsstaat. Nee: tot genocide of oorlog roept zij niet op - tot het
tweede is Nederland niet eens meer in staat, en voor het eerste zou Europa wel
meteen een stokje steken - maar zij bepleit wel fundamenteel verwerpelijke
dingen. Het soort dingen, dat sinds 1945 terecht taboe was en voor alle
fatsoenlijke partijen een reden vormde om een zeer heldere grens te
trekken en de eventuele bepleiters daarvan op grote afstand te houden.
Ideologisch zijn er, naast tijdgebonden verschillen - anti-islamisme in
plaats van antisemitisme bijvoorbeeld, waarbij het Eurabische kalifaat in de
plaats van de joodse wereldsamenzwering gekomen is, en de Protocollen van Zion
voor taqqya-theorieën hebben plaats gemaakt- in elk geval de nodige
overeenkomsten tussen het rechtse populisme van de jaren dertig
en van vandaag: de retrospectieve valse idylle van een zuiver 'Nederland
voor de Nederlanders' (of Limburg voor de Limburgers), het evidente
vijandbeeld, de met haatzaaien jegens minderheden gepaard gaande
xenofobie, de gekunstelde zwart-wit-tegenstelling tussen 'het
volk' en 'de elite', een Rousseauniaans idee van een door die elite genegeerde
volonté generale, het gebrek aan openbare interne discussie, de hang naar een
sterke leider die in direct contact zou staan met het volk en die ook als enige
naar buiten het woord voeren mag.
Zeker: het democratische parlementaire stelsel staat nu niet ter
discussie - maar wel in feite de daaraan ten grondslag liggende ideologie.
Een democratische vorm impliceert niet altijd ook automatisch een
democratische gedachte. En zeker: de knokploegen blijven tot een paar
parlementariërs met losse handjes beperkt, wier percentage overigens
dat van Marokkaanse jongeren met een justitieel verleden inmiddels
ruimschoots overtreft.
De PVV bepleit openlijk discriminatie van een deel van de ingezetenen in
Nederland op basis van de demonisering van een religie: denk aan de voorstellen
van haar lijsttrekker in deze provincie bij de jongste
Statenverkiezingen inzake hoofddoekjes in de bus. Over priesterboorden
en keppeltjes ging het niet. Ook voert deze partij, haar aanvoerder en
enige eigenaar voorop, tamelijk stelselmatig een hetze van verdachtmakingen
tegen de rechterlijke macht, waarbij Berlusconi als voorbeeld lijkt te
dienen. Het voorstel om rechters niet voor het leven te benoemen, maar
periodiek te beoordelen op grond van de vraag of ze wel zo streng straffen
zoals het de de volksonderbuik belieft, vormt daarvan de kroon: onze eigen
variant van de telefoonrechtspraak waarmee de stoelpoten onder de
trias politica worden weggezaagd. De soms zeer concrete bemoeienis
met rechtszaken spreekt boekdelen.
Daarbij komt dan nog het gebrek aan inhoudelijke verantwoording en
financiële controle, die eigen zijn aan de dictatoriale structuur van deze
zogenaamde 'partij' - van de NSB bijvoorbeeld kon je daarentegen nog gewoon lid
worden - en die haaks staan op de beginselen van democratie. Dat geldt eveneens
met nadruk voor de schimmige financiering. Ik zwijg dan nog over de
fact-free-politics en het met grove leugens gepaarde complotdenken,
waaraan zich vooral de partijideoloog van de PVV bezondigt - ook dat
hebben wij in deze omvang, en vooral bij een groepering met deze invloed in de
politiek, sinds 1945 niet gezien.
De CPN bijvoorbeeld, bij wiens politieke onafhankelijkheid eveneens
op grond van buitenlandse financiering terecht vraagtekens werden geplaatst,
had in elk geval één ding moreel wezenlijk op de PVV voor: zij sloot niet
burgers op basis van hun geloof of herkomst doelbewust uit. Toch bevond zij
zich, ondanks een aanvankelijk electoraat van de omvang van tien procent, mede
vanwege haar interne dictatoriale inslag decennia lang in Den Haag in een
isolement: een cordon sanitaire van links tot rechts, waar dit in het geval van
de PVV nu door rechts doorbroken is.
En dat is de tweede reden, waarom een vergelijking met het beladen
Nederlandse verleden leerzaam is: het snelle verschuiven van normen en waarden
onder druk van een agressief populisme, het gemak waarmee door een deel van de
maatschappelijke elite uit politiek opportunisme vervolgens basale
uitgangspunten worden opgegeven en dingen aanvaardbaar, 'normaal' gevonden
worden, die men even eerder nog volstrekt onacceptabel en ondenkbaar had
geacht. Een deel van de huidige bewindslieden bijvoorbeeld verkondigt
thans standpunten, die zijzelf nog geen twee jaar geleden scherp van de hand
zouden hebben gewezen, en waarop zij, als wij straks ook de PVV weer
overleefd hebben, zonder twijfel met schaamte zullen terugkijken.
Te denken valt speciaal aan de omgang met vluchtelingen en
vreemdelingen, waarbij niet meer een eerlijke beoordeling van
afzonderlijke asylaanvragen centraal staat, maar de wens om koste wat
kost zoveel mogelijk mensen buiten de poorten te houden. In dat opzicht doet de
benepen Nederlandse houding enorm denken aan die van Den Haag in de jaren
dertig, toen het om (al dan niet joodse) vluchtelingen uit het Derde Rijk ging:
er werden toen regelmatig met even groot gemak politieke vluchtelingen
naar Duitsland de grens over gezet als nu naar Irak en Afghanistan. Dat
gebeurde niet alleen om vooral het bevriende staatshoofd Hitler niet voor het
hoofd te stoten, ook de latente xenofobie in Nederland zelf speelde
daarbij een rol, en een obsessieve angst bij bevolking en
autoriteiten voor 'het communisme', die niet voor de huidige voor 'de
islam' onderdeed.
Sterker: de angst de roep van het Gesundes Volksempfinden te missen
en anderhalf miljoen kiezers te 'demoniseren' - zoals de standaardreactie
van de PVV bij elke kritiek op haar doen en laten luidt - heeft inmiddels bij
de regeringscoalitie tot een grootschalig wegkijken geleid als er weer eens
discutabele, of zelfs ronduit schunnige uitspraken worden gedaan. Menig
minister 'ziet geen probleem' omdat de PVV zich aan de gemaakte
beleidsafspraken houdt, of beperkt zich tot een agreement to disagree -
alsof het om een meningsverschil inzake de villasubsidie of de
kilometerheffing zou gaan, en niet om een doordachte en vrij systematische
aanval op fundamentele rechtstatelijke waarden. De gewenning gaat
kennelijk snel.
Ook al zal de formele rechtsstaat er niet direct aan onderdoorgaan -
als gezegd, dan komt Brussel er wel tussen - het komt niet alleen aan op wat op
coalitiegedoogpapier staat, maar ook op het maatschappelijk klimaat.
En daaraan levert de premier indirect een zeer verwerpelijke bijdrage, als hij,
omwille van het politieke gemak nu, in een interview stelt dat de PVV een heel
normale partij is, die zich keurig aan de afspraken houdt. Een heel normale
partij? Sinds wanneer valt het leidersbeginsel, de ondermijning van de trias
politica en de demonisering van een hele religieuze
bevolkingsgroep met de morele uitgangspunten van het liberalisme te
rijmen? Helaas zijn er bij VVD en CDA maar weinigen, die hier principieel
stelling durven nemen - juist vanwege hun isolement dienen hier Weisglas en
Winsemius, Klink en Hirsch Ballin met ere te worden genoemd.
Elders domineert de opportunistische gemakzucht - zoals die ook in het
inmiddels beladen verleden heeft gedomineerd. Misschien in één opzicht te
beladen, wat samenhangt met de langdurige plaatsing van De Oorlog in een soort
historische buitencategorie: als een menselijke natuurramp die ons van buitenaf
overkomen is. Die heeft er ook voor gezorgd dat de NSB als de absolute
belichaming van het Kwaad is gaan gelden - en ook haar toenmalige kiezers
nadien werden 'gedemoniseerd'. Maar de gemiddelde NSB-kiezer - en de gemiddelde
kiezer in de jaren dertig überhaupt - was moreel echt niet veel slechter dan de
gemiddelde kiezer nu. En zeker in de beginjaren was de NSB vooral een
uitgesproken Nederlandse kleinburgerpartij, waarvan de partijlanddagen toen
vaak nog meer weghadden van knusse familieuitjes dan van
nazi-militaristisch geparadeer.
Er is dus ook weinig reden om aan te nemen dat het succes van een nieuwe
valse profeet in Nederland per definitie uitgesloten zou zijn. Zeker: ook
ditmaal geldt vooralsnog de fameuze openingszin uit Der achtzehnte
Brumaire des Louis Bonaparte van Karl Marx: dat in de geschiedenis
alles twee maal gebeurt, de eerste keer als tragedie en de tweede keer als
farce. Maar ook een farce werkt politiek tamelijk ontwrichtend - zoals
indertijd al gold voor de staatsgreep van Napoleon III. Ook al valt het
PVV-wereldbeeld zeker niet één op één met het NSB-wereldbeeld samen:
morele verloedering gaat sluipend.
Misschien was de gemiddelde kiezer van toen zelfs, gezien ook de kleinere
omvang van het NSB-electoraat gemeten aan die van het PVV-electoraat, net als
de gemiddelde politicus toen, beter tegen bepaalde abjecte gedachten
bestand, omdat hij nog over een helderder moreel kompas beschikte. Er bestond
in het Interbellum een sterker ideologisch bewustzijn van niet over te
schrijden morele grenzen, van Goed en Kwaad, dat het uiteimdelijk van de ook
toen natuurlijk al in Nederland breed aanwezige neiging tot
vooral-niet-nodeloos-moeilijk-doen won: de NSB was en bleef in de jaren dertig
een politieke outcast.
Met de uiteindelijk op totale ontideoligisering uitlopende
ontzuiling is dat normbewustzijn vervaagd: alles werd onderhandelbaar
- de onuitstaanbaar pedante dominee in de Nederlander die iedereen de les
leest, verloor het steeds meer van de onuitstaanbaar pragmatische koopman
die zich soepel aan elke nieuwe situatie aanpast zolang dat materieel eventjes
voordeliger is. Verheven principes worden vandaag makkelijker
voor een extra schotel linzen ingewisseld dan vroeger, waaraan niet alleen een
met het neoliberalisme sinds de jaren tachtig toegenomen cynisme en
egoïsme, maar ook een groeiend hier-en-nu-denken debet is. Politici willen hun
persoonlijke carrièreplanning, die steeds meer centraal is komen te staan, niet
meer laten doorkruisen door hinderlijke incidenten als morele
obstakels.
Dat alles draagt bij aan het nieuwe taboe op de Oorlog vandaag de dag: in
abstracto 'nooit weer!' belijden op 4 en 5 mei is prima en prachtig, maar val
ons niet met mogelijke consequenties voor ons alledaags functioneren lastig.
Vergelijkingen op dit vlak, vanwege het nondiscriminatiebeginsel en de
rechtsstaatskwestie legitiem, zijn inmiddels taboe geworden, omdat zij in hun
praktische consequenties veel ongemakkelijker zijn geworden dan voorheen:
door de omvang van de PVV zou zij de andere partijen verplichten tot
permanent fundamenteel ruziemaken, waardoor de dagelijkse politieke
standaardagenda ernstig in het ongeregelde raakt.
Dat men nu, terwijl zulke verwijzingen op grond van het boven betoogde
in ieder geval relevanter zouden zijn dan ooit, dus zo stekelig
reageert op iedereen die een vergelijking tussen het heden en het beladen
verleden wil maken, hangt daarmee samen: want wie als politicus de mogelijke
relevantie van een vergelijking erkent - een vergelijking is
overigens geen gelijkstelling - ondervindt daarvan nu bij zijn doen en
laten in Den Haag veel directer hinder dan indertijd bij een machteloze
splinter als de Centrumpartij. In het geval van de PVV plaatst
de acceptatie van die relevantie de politicus immers, omdat de PVV wel een
machtsfactor is, meteen voor lastige dilemma's over wel of niet
samenwerken, dilemma's, waarvan men bij het pragmatisch politiek zakendoen
juist niet al teveel last wil hebben. En dus heet zo'n machtsfactor
omwille van het dagelijkse Haagse gemak 'een hele normale partij'.
Daarbovenop komt een zekere en als zodanig best begrijpelijke
vermoeidheid, omdat er in het verleden wel eens erg vaak en makkelijk naar
De Oorlog verwezen en met Anne Frank geschermd werd om een thema taboe te
verklaren en een ontluikende discussie erover in de kiem te smoren. De
reactie is dan snel: toch niet weer - ook, als een refereren aan De Oorlog dan
juist veel relevanter is dan ooit in de afgelopen zestig jaar, zoals ik zojuist
heb betoogd. Het veelvuldige gebruik van een aantal termen in onschuldiger
naoorlogse decennia dan het huidige heeft sowieso tot een bepaalde
gewenning, en dus ook tot een bepaalde blindheid geleid, want wie te vroeg
en te vaak waarschuwt, wordt, als het urgent wordt, niet meer zo snel geloofd.
Alarmbellen gaan niet meer branden omdat ze in het verleden te vaak bij
vals alarm zijn afgegaan.
Maar er zijn ook wat dieperliggende oorzaken,
die het nieuwe taboe op vergelijkingen met De Oorlog verklaren, oorzaken,
waardoor zulke vergelijkingen ongemakkelijk worden wanneer ze in de
praktijk plots dichtbij komen en geen verre abstracties meer blijven.
De Tweede Oorlog geldt in Nederland als het absolute kwaad - misschien meer dan
voor welk ander land in Europa. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat
Nederland sinds de neergang van de Republiek na de Gouden Eeuw op het
internationale toneel steeds meer een toeschouwersnatie is geworden en in de
aan de Duitse inval voorafgaande eeuw bijzonder weinig had meegemaakt. Denk aan
de reactie van koningin Wilhelmina op die inval van 10 mei 1940, die als een
ongekende schanddaad gehekeld werd. Wel: dan had zij de voorafgaande maanden
toch niet echt opgelet. Precies zo'n zelfde 'ongekende' schanddaad had begin
april 1940 plaats gevonden met de Duitse inval in Noorwegen en Denemarken: ook
twee neutrale landen die plotseling de wereldoorlog werden ingesleurd.
In die geschonden neutraliteit, die in Nederland niet alleen als een praktische noodzaak,
maar ook als een blijk van eigen morele
voortreffelijkheid werd gekoesterd, zit ongetwijfeld een belangrijke bron
van de kijk op de Oorlog als het absolute kwaad: ons onschuldige land, dat part
noch deel had aan Europese machtspolitieke spelletjes, was dit van buitenaf
plotseling overkomen. En anders dan in België, dat al bij het eerste grote
treffen in 1914 - en overigens niet voor het eerst - in een bloedig slagveld
was veranderd, kwam die schok in Nederland des te harder aan. Temeer daar het
hierbij, anders dan bij het Duitsland van 1914, ook nog eens om een
uitgesproken duivels schurkenbewind ging: op de korte oorlogsstrijd van vijf
dagen volgde een Bezetting van vijf jaar, die Nederland met een nietsontziende dictatuur confronteren zou.
Door dit in één keer als
nieuwe ervaring samenvallen van beide zaken - oorlogsgeweld èn
terreurbewind - werd de eerste en enige confrontatie met een moderne
oorlog op eigen bodem door de Nederlanders als een veel duisterder
onderbreking van de normale gang van zaken ervaren dan in landen waar men
recent al eens met een oorlog, en dan dus nu ook nog eens met een dictatuur had
kennis gemaakt.
Het Nederlandse zelfbeeld was (en is) er een van
uitgesproken vredelievendheid - ondanks alles wat Nederland zelf in de aan
1940 voorafgaande decennia in Indië had gedaan. "Daar werd wat groots
verricht", zo luidde het gangbare positieve oordeel in het Interbellum
over onze koloniale activiteiten - in dit geval was het letterlijk Colijns
oordeel over Van Heutsz' optreden in Atjeh, waarbij hij zelf overigens
betrokken was geweest. In die dagen was het de Duitse dichter Theodor Fontane
die de Nederlandse gewelddadigheid hekelde, in een gedicht over een
door Nederlandse troepen aangericht bloedbad onder Balinese vrouwen,
waarin de gangbare koloniale mengeling van inhalige koopmansgeest, ploerterige
cultuurbarbarij en hypocriete zendingsdrang aan de kaak gesteld werd. De rake
slotzin daarvan wil ik U niet onthouden - nadat hij beschreven heeft hoe de
laatste dorpeling door de beschaving brengende kolonisator is afgemaakt,
besluit Fontane, kort maar afdoende: Mynheer derweilen, in seinem Kontor,
Malt sich christlich Kulturelles vor.
In Nederland keek men daar toen wat anders tegen aan, om het vriendelijk te formuleren - en nog
steeds hebben wij grote moeite om eigen gewelddaden te erkennen. Ik
heb er straks al kort aan gerefereerd: voor de heroveringspoging van 'Ons
Indië' is nog steeds de verbloemende term 'Politionele Acties' in zwang. Verzet
tegen het 'wettig' Nederlandse gezag - of het nu gaat om de Javanen
in 1945 of de Belgen in 1830 - wordt niet gezien als een vraagstuk voor de
politiek, maar voor de politie; ook als het vervolgens het leger is dat
ingrijpen moet. En als zulk ingrijpen volledig ontspoort, dan heten
dat hooguit - zoals in de officiële notas over het Nederlandse naoorlogse
(sic!) optreden in Indië - excessen, maar nooit oorlogsmisdaden. Zodra
iemand die term gebruikt of dreigt te gebruiken, komt hem dat steevast op
woedende reacties te staan. En net zomin als Nederlandse soldaten
oorlogsmisdaden kunnen plegen, kunnen zij oorlog voeren. Nog steeds betitelen
we eigen militair optreden bij voorkeur als vredesmissie of
humanitaire interventie. Oorlog voeren: dat is iets voor enge
imperialistische grootmachten, niet voor het goedwillende Nederland.
Wij voeren geen oorlog, wij handhaven slechts de orde. Wel, de orde
handhaven: dat deed de hertog van Alva in 1568 ook.
Dit scheve zelfbeeld heeft er niet alleen voor gezorgd dat de Tweede
Wereldoorlog als 'De Oorlog' bekend is komen te staan - en niet onze eigen
oorlog in Indonesië. Ook kon de eigen Nederlandse bijdrage aan dat Kwaad dat
zich vervolgens gedurende vijf jaar op Nederlandse bodem afspeelde, daardoor
lang geen plaatsje in het historische nationale zelfbeeld krijgen: een boze
buitenstaander had ons onverhoeds bruut van onze vrijheid beroofd - iedereen
was in de Oorlog 'goed', van dat paar procent notoire landverraders afgezien,
die verenigd waren in de NSB. Geen groter scheldwoord lange tijd dan
NSB-er (voordat 'fascist' en 'racist' furore maakten): dat stond voor landverraad.
Dat collaboratie gedurende de vijf bezettingsjaren in alle soorten
en gradaties plaats vond, dat velen op bepaalde momenten wegkeken, dat dat
omwille van het naakte overleven voor velen soms gedeeltelijk
onvermijdelijk was, ook voor 'goede' Nederlanders: dat is iets wat pas
heel gaandeweg in het geschiedsverhaal van 'De Oorlog' kon worden
verdisconteerd. En bij het grote pbliek is dat zelfs nu nog niet altijd
geland. Dat nog steeds sterk doorwerkende zwart-witte Goed-Fout-beeld
maakt elke verwijzing naar de Oorlog tot op de dag van vandaag nog veel
beladener dan als zodanig al gerechtvaardigd zou zijn: alsof de Tweede
Wereldoorlog helemaal los staat van de rest van de geschiedenis, en vooral
helemaal los van ónze overige geschiedenis, en wat daarin gebeurd is, niets met
algemenere karaktertrekken van de mensheid heeft van doen.
Is het toeval dat het morele probleem van de vaak sluipende
collaboratie, van de burgemeester-in-oorlogstijd die zich steeds moet
afvragen waar de grenzen liggen, eigenlijk nog nauwelijks een onderwerp is
geworden in de Nederlandse literatuur? De Bezetting begon in 1940, dat heeft de
recente remake van de tv-serie van Lou de Jong wel aardig duidelijk gemaakt,
niet meteen als een ononderbroken terreurbewind: het gewone leven ging
aanvankelijk, die zomer van 1940, nog gewoon door, ook omdat de nazi's de
Nederlanders als stamverwant volk voor hun idealen probeerden te winnen. Pas
heel gaandeweg werden de duimschroeven aangedraaid, ook voor de
joden. Voor de niet-gedeporteerden kwam de grootste ellende, met de
Hongerwinter, pas in het laatste oorlogsjaar, dat in dat opzicht in
terugblik de kijk op De Oorlog zeer sterk heeft bepaald.
De Oorlog als belichaming van het kwaad, ook omdat het de enige oorlog is waarmee wij de
afgelopen twee eeuwen op eigen bodem kennis hebben gemaakt, en de
Nederlander-in-oorlogstijd als in overgrote meerderheid 'goed': dat
maakt elke vergelijking natuurlijk meteen tot een morele aanval van de zwaarste
soort. En daar komt nog iets belangrijks bij: het Nederlandse volk dat tot dat
moment niet één Nederlands volk was, als gevolg van de grote religieuze
verdeeldheid. Niet toevallig sprak men ook voor De Oorlog van de Nederlandse
volksdelen - in meervoud. Volksdelen die door de verzuiling als vertaling
van die religieuze verdeeldheid grotendeels maatschappelijk langs
elkaar heen leefden, en eigenlijk weinig gemeenschappelijks meenden
te hebben, behalve geografische lotsverbondenheid.
In de Oorlog vielen, in de vereniging tegen het externe Kwaad en haar ('paar')
binnenlandse handlangers, deze scheidslijnen weg; het hoorde tot de naoorlogse
teleurstellingen van velen dat de Doorbraak die deze scheidslijnen
definitief moest doorbreken, mislukte, en de verzuilde samenleving van weleer
(voorlopig) weer terugkeerde. De Oorlog bracht de Nederlanders samen, ook
achteraf: zij vormt daarmee de heilige graal van de nationale eenheid. Goed of
fout in de Oorlog: dat werd het allesbeheersende morele referentiekader nadien.
Fouten na de Oorlog werden makkelijker vergeven als men in de Oorlog goed was
geweest. En wie in de Oorlog fout was geweest, zat daar eigenlijk zijn leven
lang aan vast, omdat dat niet meer goed te maken viel.
De Oorlog was namelijk de enige grote gebeurtenis waar de overgrote meerderheid van
de Nederlanders, katholiek of protestant, liberaal of socialist, op
dezelfde manier tegenaankeek - en dus ook tegen de vraag wát inderdaad in
die oorlog goed en fout was. De Oorlog is in feite de enige historische
gebeurtenis van belang, waarover we het in grote lijnen eens zijn en die
de Nederlandse natie tezamenbindt. Alle andere belangrijke gebeurtenissen
uit het Nederlandse verleden zijn, zoals de negentiende-eeuwse historiografie
bij herdenking na herdenking leerde, hopeloos omstreden, daar keken de diverse
volksdelen vanouds steeds fundamenteel anders tegenaan en daarover werd op de
scholen dus ook op heel uiteenlopende wijze onderwezen - dat begon
eigenlijk al met de kerstening door Willibrord: de opmaat tot
Nederland als christelijke natie, of juist de aanvang van het paapse juk?
En dat geldt eigenlijk ook voor alles van belang dat daarna gekomen
is. De rol van de Bourgondiërs, en zeker de Habsburgers, bij de
Nederlandse staatsvorming, in relatie tot de verhouding tussen de
Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden: omstreden. Karel V: de man die
Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Friesland en Groningen aan de rest
toevoegde, en dus onmisbaar voor de Zeven Provincies van de Republiek:
omstreden - nog in het jaar 2000 bekritiseerde de SGP de aanwezigheid van
premier Kok bij de herdenking van zijn vijfhonderste geboortedag. Dan de aard
van de Opstand tegen Spanje: libertatis causa of religionis causa, vanwege
de vrijheid of vanwege de religie? - omstreden. De rol van de
katholieken daarbij: herinneren we ons de Geuzen voor Den Briel of de
Martelaren van Gorcum? - omstreden. Maurits versus Van Oldebarnevelt,
vormt rechtzinnigheid of vrijzinnigheid de oerkern van het
Nederlandse nationale karakter?: omstreden. De rol van de Oranjes bij
de Gouden Eeuw, van de stadhouder versus de staten: omstreden. Johan de Witt en
stadhouder-koning Willem III, onze twee staatslieden met de grootste
internationale betekenis: omstreden. Het optreden van de Patriotten
en de Bataven, hun rol als grondleggers van onze huidige democratie: omstreden.
De Grondwet van 1798, de allereerste van Nederland (en een veel
helderder dan de huidige, voor een jurist een genot om te lezen, zoals Tjeenk
Willink zich eens liet ontvallen): zo omstreden dat die, vanwege de
afwezigheid van de Oranjes daarbij tweehonderd jaar geleden, in 1998 zelfs niet
eens officieel herdacht kon worden en men alle aandacht op die van 1848 wierp.
De betekenis van Lodewijk Napoleon voor het huidige koningschap, om
het over Napoleon zèlf dan nog niet eens te hebben: zo omstreden dat
de eerste koning van Nederland twee eeuwen lang überhaupt vrijwel
doodgezwegen is en men in Oranjekring tot aan Juliana toe op het noemen
van zijn naam bijkans hysterisch reageerde - ook straks in 2013 wordt vast weer
gedaan alsof de monarchie hier te lande van 1813 dateert, en niet van
1806, ofschoon Willem I zichzelf, in de toen publiek gangbare
bewoordingen, "te ruste legde in het bed van Napoleon".
Maar de Oorlog: die staat pal vereind als dat wat ons in onze nationale
geschiedenis nu eens niet verdeelt, maar bindt - dat neemt geen criticus ons
dus af. Slechts de Grondwet van 1848 heeft misschien, inclusief Thorbecke als
nationale pilaarheilige, een sacrosancte status bereikt die daarmee
enigszins vergelijkbaar is. Alleen gaat het daarbij niet om een
bloedstollend dramatische gebeurtenis, maar om een voor de doorsneeburger
onleesbaar en voor geen vertaling tot spannende tv-serie vatbaar stuk. En dat
verklaart ook, waarom een verwijzing naar de Oorlog inmiddels in Den
Haag taboe is geworden, omdat je nog wel met elkaar door dezelfde deur verder
moet kunnen gaan - en men dus liever wegkijkt op die momenten dat zo'n
vergelijking misschien eens echt relevant zou kunnen zijn op te constateren dat
die ene deur-voor-iedereen-tegelijk te nauw geworden is.
Mijn kommentaar: het lijken mijn woorden wel. Maar nee, helaas, ik heb het niet geschreven.
In mijn woorden zouden - op zijn zachtst gezegt - waarschijnlijk méér mensen op hun taas gestrapt zijn. ;)
CHAPEAU voor Thomas Von der Dunk!!!!
Sleutelwoorden bij dit artikel:arondeuslezing ,
pvv ,
thomas von der dunki
overgenomen uit de digitale Volkskrant.
de titel van deze Arondéuslezing, "het nieuwe taboe op de oorlog", heeft U mogelijk verbaasd. Hoezo taboe? - zo vraagt U zich
misschien af. Het gaat toch niet om een vorm van verdrongen verleden, zoals
Vichy in Frankrijk, of de slavernij bij ons? Er wordt toch sinds jaar en dag
uitvoerig aandacht aan de Tweede Wereldoorlog besteed, op tentoonstellingen, in
boeken, in het onderwijs? Vormt de Holocaust niet ongeveer hèt morele ijkpunt
dat bij nieuwe dreigende massamoord het instinctmatige handelen van westerse
politici, de Nederlandse inclusief, bepaald? Van Joegoslavië tot Libië nu?
En ook als het gaat om de Nederlandse bijdrage indertijd, van
economische collaboratie tot actief SS-lidmaatschap en meevechten aan het
Oostfront, dan is de Wilhelmina-mythe dat 'heel Nederland' collectief in
het verzet zat, toch allang van tafel? Dat in geen enkel westers land zoveel
joden zijn weggevoerd, en dat veel Nederlandse instanties - van de politie tot
de spoorwegen - daaraan zonder al te veel obstructiepogingen lijdzaam hebben
meegewerkt, dat wordt toch niet meer verzwegen? Dus: wat nieuw taboe op de
Oorlog? Wordt de Bevrijding niet elk jaar herdacht met als nadrukkelijke
boodschap: dat nooit weer? Past niet ook de (nog jonge traditie) van deze
lezing in dit kader?
Inderdaad, de Bevrijding wordt elk jaar herdacht,
met als boodschap: 'dat nooit weer'. Maar die herdenking begint iets
plichtmatigs en iets hols te krijgen, als men zich niet altijd meer tot in
detail durft af te vragen: wát dan precies 'nooit weer'. Er valt een toenemende
angstvalligheid te bespeuringen om ontsporingen van toen, en de aard en
oorzaken daarvan, voor het heden relevant te verklaren. Dat is de aard van
het nieuwe taboe op de Oorlog. Jarenlang werd, te pas en te onpas, zodra zich
een maatschappelijk verschijnsel voordeed dat - laat ik het zo maar even
onderkoeld formuleren - politiek abject werd bevonden, dat als 'niet
politiek-correct' werd beschouwd, om de huidige politiek-correcte term
voor onwenselijke verschijnselen te bezigen, bijna
volautomatisch naar De Oorlog verwezen: had de desbetreffende
persoon, die de gewraakte abjecte uitlatingen of voorstellen had gedaan,
zich wel gerealiseerd in wiens voetsporen hij daarmee getreden was? Zeer
makkelijk werden, toen, allerhande van ongenoegen dat het politieke
daglicht niet kon velen bolstaande sentimenten in een automatische reflex
als 'racistisch' of 'fascistisch' betiteld.
Maar nu er, sinds 1945, meer reden is om waakzaam te zijn dan ooit, wordt eenieder die vandaag,
verwijzend naar het verleden, voor bepaalde tendensen, en vooral voor het
voor 'normaal' verklaren van bepaalde opvattingen waarschuwt, meteen van
demonisering beticht: hij zou met zijn kritiek miljoenen kiezers
schofferen. En juist tussen die beschuldiging van 'demonisering', de
omvang van de groep die dan 'gedemoniseerd' zou worden en de relevantie van die
waakzaamheid bestaat een verband, ik kom daar later op terug.
Waar het om gaat: naarmate er, zoals nu, meer reden is om te waarschuwen, durft
men dat vanwege de omvang van het te bekritiseren verschijnsel minder te doen.
Naarmate iets feitelijk gangbaarder wordt, is het namelijk zeker in een ruzie
mijdend en naar consensus strevend land als Nederland moeilijker
om vol te houden dat iets niet gangbaar zou behóren te zijn. Wij zijn uit dien
hoofde snel geneigd om iets voor 'normaal' in de normatieve betekenis van het
woord te beschouwen, zodra het normaal in de zuiver constaterende
betekenis van het woord geworden is.
Ook dat vergt enige toelichting - of voor de goede verstaander misschien ook
niet. Die actualiteit verklaart in elk geval waarom mijns inziens het thema van
deze Arondeuslezing geen ander kon en mocht zijn dan het door mij gekozene,
omdat er sinds de vorige, in onschuldiger tijden gehouden Arondeuslezing van
afgelopen jaar wel in de politiek iets cruciaals is gebeurd - en daarbij, als
het gaat om het niet ter discussie mogen staan van de
vanzelfsprekendheid van wezenlijke rechtsstatelijke normen en
waarden, een lijn overschreden is. Het zou bij de vaststelling van het
thema van de lezing voor vandaag idioot zijn geweest, als ik dat alarmerende
gegeven volkomen had genegeerd in plaats van tot onderwerp had gekozen, als ik
gedaan zou hebben, alsof er niet iets cruciaals zou zijn gebeurd.
Dat maakte het onderwerp van deze lezing moreel in feite
onvermijdelijk - elke andere keuze, waarbij met een grote boog om de
actualiteit zou worden heengelopen, zou, ten overstaan van die
rechtstatelijke normen en waarden, op laffe vaandelvlucht zijn
neergekomen. Wat ik ga zeggen is, omdat het niet-normale intussen normaal
dreigt te gaan worden, ongetwijfeld omstreden - maar daarom destemeer
noodzakelijk.
Alvorens echter toe te kunnen lichten, waarom de morele lessen van 'De
Oorlog' nu in elk geval relevanter zijn dan ze de afgelopen zestig jaar ooit
zijn geweest, moet ik eerst iets over de Bezetting zelf zeggen. Daaraan
voorafgaande nog even tussendoor, mocht bij de chronologische fijnproevers
onder U dienaangaande nu al een vraagteken zijn gerezen, kort als toelichting
waarom ik zojuist sprak van 'relevanter dan ooit in de afgelopen zestig
jaar', en niet van de afgelopen zesenzestig - de Oorlog is immers al ruim een
jaar met pensioen.
Wel: dat hangt uiteraard samen met de, tot op de dag van vandaag, met de
eufemistische term 'Politionele Acties' gebagatelliseerde poging van Nederland
om, kort nadat het zelf van de Duitsers was bevrijd, het Indonesische
streven om zich definitief van de Nederlandse overheersing te bevrijden,
met grof geweld neer te slaan. Slechts weinigen, toen door de nog zeer
koloniaal denkende meerderheid van de Nederlandse bevolking en pers
gedemoniseerd, zagen in dat een volk dat zelf net bevrijd was, toch weinig
recht had om een ander volk zíjn zelfbevrijding te ontzeggen: dat een volk dat
net zelf bevrijd was er door het voeren van een neokoloniale
heroveringsoorlog blijk van gaf in een bepaald opzicht toch niet
bijster veel van de eigen zeer recente onderdrukking te hebben geleerd.
Dat een 'slachtoffervolk' gaandeweg in een 'dadervolk' kan veranderen -
op een ander vlak zien we dat met de Israëli's en de Palestijnen - komt vaker
voor, maar gebeurde hier toch wel bijzonder snel. Nog de Poncke Princen-affaire
maakte in de jaren negentig - dus een halve eeuw na dato - duidelijk dat nog
niet iedereen in Nederland zich een historisch evenwichtige kijk op de
zaak had eigen gemaakt. Pas Ben Bot kon in een nieuw millennium namens de
regering erkennen dat Nederland indertijd gewoon aan de foute kant van de
geschiedenis was beland. Dit even als korte toelichting bij die keuze voor
zestig in plaats van zesenzestig jaar.
Maar nu dus de Bezetting zelf, en waarom die nu als morele maatstaf
relevanter is dan zij in elk geval ooit in die afgelopen zestig jaar is
geweest. De vijf jaren tussen 1940 en 1945 vormen, van de inlijving bij
Napoleons keizerrijk tussen 1810 en 1813 afgezien, sinds de Opstand tegen
Spanje het enige moment dat Nederland zijn zelfbeschikkingsrecht volledig
kwijt was. Ik zeg volledig, want over de mate van zelfstandigheid van het
Koninkrijk Holland in de vier aan Napoleon voorafgaande jaren, toen diens
broer Lodewijk hier de monarchale scepter zwaaide, valt te twisten, en
hetzelfde geldt, in wat mindere mate, voor de Bataafse Republiek die hier in
1795 na de zogeheten Bataafse Omwenteling met militaire en politieke hulp
van het revolutionaire Frankrijk tot stand kwam.
Waar het om gaat: in de bijna tweehonderd jaar die inmiddels sinds het herstel
van de onafhankelijkheid in 1813 verstreken zijn, vormt 40-45 de enige periode waarin een aantal
basiswaarden van de Nederlandse samenleving en rechtsstaat geschonden
werden - ook nog los van de totale ontrechting plus deportatie ván en de
massamoord óp de joden. Die rechtsstatelijke basiswaarden waren overigens sterk
het product van de door de idealen van de Verlichting geïnspireerde Bataafse
Omwenteling (niet zozeer van de Opstand) die, historisch pikant genoeg,
gedeeltelijk juist tijdens de Napoleontische tyrannie - die in de praktijk
(weer) allerlei vormen van willekeur liet zien - middels wetgeving werden gecodificeerd.
Om de belangrijkste daarvan te noemen: de gelijkheid van
alle burgers voor de wet. Bij de Bataafse Revolutionairen zelf vertaalde zich
dat zelfs al in algemeen mannenkiesrecht, dat evenwel na enkele jaren, een
paar staatsgrepen verder, weer van tafel verdween: zowel Lodewijk Napoleon
als Napelon als hun beider opvolger koning Willem I waren autocraten. Le
ménagerie du roi - de dierentuin van de koning: dat was de gangbare
publieke benaming voor de Eerste Kamer in de jaren voorafgaand aan
Thorbecke. Ook Thorbecke heeft weliswaar de monarchale autocratie in 1848
door een parlementair systeem vervangen, maar van een herstel van het algemeen
mannenkiesrecht was geen sprake: dat zou nog zeventig jaar op zich laten
wachten, toen tevens ook het vrouwenkiesrecht werd geïntroduceerd.
De democratie in Nederland is dus eigenlijk pas van
1917 - de rechtsstaat is daarentegen veel ouder. Het is, waar we gewend zijn
beide termen in een adem te noemen, en daardoor ook wel eens gedachteloos door
elkaar te gebruiken, noodzakelijk te benadrukken dat het niet om
synoniemen gaat - evenmin als dat voor 'vrede' en 'veiligheid' geldt, ook al
zo'n vast begrippenpaar in politieke vertogen. De rechtsstaat draait
om het feit dat de wet voor iedereen geldt. De democratie om het feit dat
iedereen ook meebeslist welke wetten vervolgens voor iedereen gelden. Het
Nederland van koning Willem I en Thorbecke was wel een rechtsstaat: de wet gold
voor iedereen gelijk, ieder mocht hetzelfde wel en niet, en de onafhankelijke
rechterlijke macht velde op basis van dat gelijke recht haar oordeel. Alleen
was het in de tweede helft van de negentiende eeuw nog maar een minderheid
die via het censuskiesrecht invloed had op de vraag, wat dan wel precies
iedereen mocht of niet mocht.
Ook bij het strafrecht werden straffen niet al bij voorbaat aan de maatschappelijke positie van de dader
aangepast. Dat was tijdens het ancien régime wezenlijk anders: omdat een
edelman geacht werd principieel anders te voelen en te denken dan een boer,
werd hij voor een moord ook principieel anders gestraft - indien met de
dood, dan met het eervolle zwaard, en niet met de eerloze galg. Nog een
laatste overblijfsel daarvan vormt het krijgsrecht: een aparte rechtspraak
voor een aparte groep burgers met aparte straffen. Toen in 1946 in
Neurenberg een aantal nazi-topstukken ter dood werd veroordeeld,
verzochten de twee militairen onder hen, de generaals Jodl en Keitel,
veelzeggend, om de kogel in plaats van de strop. Die gunst werd hen overigens
geweigerd.
Met de gelijkheid voor de wet, die onze oude Republiek in de door sommige h
edendaagse politici weer als voorbeeldig aangeprezen VOC-tijden
niet kende, hangt niet alleen direct de vrijheid van godsdienst samen, maar ook
de gelijkheid van godsdienst. Van het een noch het ander was tijdens de
zeventiende en achttiende eeuw sprake: er bestond maar één, van staatswege
ook materieel sterk bevoordeelde, officieel toegestaan
kerkgenootschap, dat dan ook als de Heerschende Kerk bekend stond: de
toen als 'Gereformeerd' betitelde latere Nederlandse-Hervormde Kerk.
Alle andere godsdienstige denominaties werden hooguit getolereerd, in het
katholieke geval slechts tegen betaling van een jaarlijkse donatie - de
zogeheten recognitiegelden - in de publieke kas van het stadsbestuur, en soms
ook nog een som in de particuliere kas van de dienstdoende
burgemeester. Corruptie was in de Gouden Eeuw namelijk schering en inslag
- het recht was gewoon te koop. De vervulling van officiële staatsambten -
en dat ging van raadpensionaris van Holland omlaag tot stedelijk
kolenzakkensjouwer in Harlingen - stonden alleen voor lidmaten van de
Heerschende Kerk open: doopsgezinden, katholieken en joden konden
elke sollicitatiepoging vergeten.
Dat veranderde in 1795 fundamenteel: ongeacht geloof, herkomst of stand had iedere wettige ingezetene
van Nederland dezelfde rechten en plichten (met uitzondering dus van de heel
concreet politieke van het kiesrecht). Ook gelijkheid van geloof: dat betekende
niet dat elke gelovige alles mag - een groot misverstand - maar dat als de
aanhanger van het ene geloof iets mag, de ander dat ook mag - of het nu om
religieuze manifestatie middels kledingattributen in de openbare
ruimte, of om religieuze regels voor de voedselbereiding gaat.
Dat wetten geduldig zijn, en de feitelijke gelijkstelling van bijvoorbeeld met name
de katholieken nog lang op zich liet wachten en hun maatschappelijke
emancipatie vele decennia vergde, is natuurlijk een tweede. Waar het om gaat:
iedereen werd in Nederland in beginsel door de staat in gelijke gevallen gelijk
behandeld. Daartoe was de rechterlijke macht, conform Montesquieu's beginsel
van de trias politica, ook onafhankelijk van de politieke - bij ons geen
telefoonrechtspraak, waarbij politieke machthebbers in een juridisch
proces interveniëren, zoals in Rusland of China.
De enige periode waarin, sinds de Franse Tijd, dit alles niet voor Nederland gegolden heeft, en dit
fundamentele uitgangpunt van de rechtsstaat ruw terzijde werd
geschoven, was die van de Duitse Bezetting. Van gelijke behandeling
ongeacht ras of geloof was geen sprake meer, van eerlijke, onafhankelijke
rechtspraak evenmin - ook de naamgever van deze lezing werd daar, als
bekend, in 1943, na zijn heldhaftige aanslag op het Amsterdamse
Bevolkingsregister, het slachtoffer van. Een kleine persoonlijke noot: hij
werd op één dag na precies achttien jaar voor mijn geboorte geëxecuteerd,
en was toen bijna zo oud als ik nu.
En dat brengt ons op de actualiteit. Voor het eerst sinds 1945 hebben we in
Den Haag namelijk te maken met een politieke stroming van grote omvang (die
bovendien - ongeacht de formele gedoogconstructie - feitelijk, zij het ook
zonder eigen ministers, meeregeert) die uitgangspunten huldigt en
standpunten verkondigt die haaks staan op de beginselen van de
rechtsstaat. Nee: tot genocide of oorlog roept zij niet op - tot het
tweede is Nederland niet eens meer in staat, en voor het eerste zou Europa wel
meteen een stokje steken - maar zij bepleit wel fundamenteel verwerpelijke
dingen. Het soort dingen, dat sinds 1945 terecht taboe was en voor alle
fatsoenlijke partijen een reden vormde om een zeer heldere grens te
trekken en de eventuele bepleiters daarvan op grote afstand te houden.
Ideologisch zijn er, naast tijdgebonden verschillen - anti-islamisme in
plaats van antisemitisme bijvoorbeeld, waarbij het Eurabische kalifaat in de
plaats van de joodse wereldsamenzwering gekomen is, en de Protocollen van Zion
voor taqqya-theorieën hebben plaats gemaakt- in elk geval de nodige
overeenkomsten tussen het rechtse populisme van de jaren dertig
en van vandaag: de retrospectieve valse idylle van een zuiver 'Nederland
voor de Nederlanders' (of Limburg voor de Limburgers), het evidente
vijandbeeld, de met haatzaaien jegens minderheden gepaard gaande
xenofobie, de gekunstelde zwart-wit-tegenstelling tussen 'het
volk' en 'de elite', een Rousseauniaans idee van een door die elite genegeerde
volonté generale, het gebrek aan openbare interne discussie, de hang naar een
sterke leider die in direct contact zou staan met het volk en die ook als enige
naar buiten het woord voeren mag.
Zeker: het democratische parlementaire stelsel staat nu niet ter
discussie - maar wel in feite de daaraan ten grondslag liggende ideologie.
Een democratische vorm impliceert niet altijd ook automatisch een
democratische gedachte. En zeker: de knokploegen blijven tot een paar
parlementariërs met losse handjes beperkt, wier percentage overigens
dat van Marokkaanse jongeren met een justitieel verleden inmiddels
ruimschoots overtreft.
De PVV bepleit openlijk discriminatie van een deel van de ingezetenen in
Nederland op basis van de demonisering van een religie: denk aan de voorstellen
van haar lijsttrekker in deze provincie bij de jongste
Statenverkiezingen inzake hoofddoekjes in de bus. Over priesterboorden
en keppeltjes ging het niet. Ook voert deze partij, haar aanvoerder en
enige eigenaar voorop, tamelijk stelselmatig een hetze van verdachtmakingen
tegen de rechterlijke macht, waarbij Berlusconi als voorbeeld lijkt te
dienen. Het voorstel om rechters niet voor het leven te benoemen, maar
periodiek te beoordelen op grond van de vraag of ze wel zo streng straffen
zoals het de de volksonderbuik belieft, vormt daarvan de kroon: onze eigen
variant van de telefoonrechtspraak waarmee de stoelpoten onder de
trias politica worden weggezaagd. De soms zeer concrete bemoeienis
met rechtszaken spreekt boekdelen.
Daarbij komt dan nog het gebrek aan inhoudelijke verantwoording en
financiële controle, die eigen zijn aan de dictatoriale structuur van deze
zogenaamde 'partij' - van de NSB bijvoorbeeld kon je daarentegen nog gewoon lid
worden - en die haaks staan op de beginselen van democratie. Dat geldt eveneens
met nadruk voor de schimmige financiering. Ik zwijg dan nog over de
fact-free-politics en het met grove leugens gepaarde complotdenken,
waaraan zich vooral de partijideoloog van de PVV bezondigt - ook dat
hebben wij in deze omvang, en vooral bij een groepering met deze invloed in de
politiek, sinds 1945 niet gezien.
De CPN bijvoorbeeld, bij wiens politieke onafhankelijkheid eveneens
op grond van buitenlandse financiering terecht vraagtekens werden geplaatst,
had in elk geval één ding moreel wezenlijk op de PVV voor: zij sloot niet
burgers op basis van hun geloof of herkomst doelbewust uit. Toch bevond zij
zich, ondanks een aanvankelijk electoraat van de omvang van tien procent, mede
vanwege haar interne dictatoriale inslag decennia lang in Den Haag in een
isolement: een cordon sanitaire van links tot rechts, waar dit in het geval van
de PVV nu door rechts doorbroken is.
En dat is de tweede reden, waarom een vergelijking met het beladen
Nederlandse verleden leerzaam is: het snelle verschuiven van normen en waarden
onder druk van een agressief populisme, het gemak waarmee door een deel van de
maatschappelijke elite uit politiek opportunisme vervolgens basale
uitgangspunten worden opgegeven en dingen aanvaardbaar, 'normaal' gevonden
worden, die men even eerder nog volstrekt onacceptabel en ondenkbaar had
geacht. Een deel van de huidige bewindslieden bijvoorbeeld verkondigt
thans standpunten, die zijzelf nog geen twee jaar geleden scherp van de hand
zouden hebben gewezen, en waarop zij, als wij straks ook de PVV weer
overleefd hebben, zonder twijfel met schaamte zullen terugkijken.
Te denken valt speciaal aan de omgang met vluchtelingen en
vreemdelingen, waarbij niet meer een eerlijke beoordeling van
afzonderlijke asylaanvragen centraal staat, maar de wens om koste wat
kost zoveel mogelijk mensen buiten de poorten te houden. In dat opzicht doet de
benepen Nederlandse houding enorm denken aan die van Den Haag in de jaren
dertig, toen het om (al dan niet joodse) vluchtelingen uit het Derde Rijk ging:
er werden toen regelmatig met even groot gemak politieke vluchtelingen
naar Duitsland de grens over gezet als nu naar Irak en Afghanistan. Dat
gebeurde niet alleen om vooral het bevriende staatshoofd Hitler niet voor het
hoofd te stoten, ook de latente xenofobie in Nederland zelf speelde
daarbij een rol, en een obsessieve angst bij bevolking en
autoriteiten voor 'het communisme', die niet voor de huidige voor 'de
islam' onderdeed.
Sterker: de angst de roep van het Gesundes Volksempfinden te missen
en anderhalf miljoen kiezers te 'demoniseren' - zoals de standaardreactie
van de PVV bij elke kritiek op haar doen en laten luidt - heeft inmiddels bij
de regeringscoalitie tot een grootschalig wegkijken geleid als er weer eens
discutabele, of zelfs ronduit schunnige uitspraken worden gedaan. Menig
minister 'ziet geen probleem' omdat de PVV zich aan de gemaakte
beleidsafspraken houdt, of beperkt zich tot een agreement to disagree -
alsof het om een meningsverschil inzake de villasubsidie of de
kilometerheffing zou gaan, en niet om een doordachte en vrij systematische
aanval op fundamentele rechtstatelijke waarden. De gewenning gaat
kennelijk snel.
Ook al zal de formele rechtsstaat er niet direct aan onderdoorgaan -
als gezegd, dan komt Brussel er wel tussen - het komt niet alleen aan op wat op
coalitiegedoogpapier staat, maar ook op het maatschappelijk klimaat.
En daaraan levert de premier indirect een zeer verwerpelijke bijdrage, als hij,
omwille van het politieke gemak nu, in een interview stelt dat de PVV een heel
normale partij is, die zich keurig aan de afspraken houdt. Een heel normale
partij? Sinds wanneer valt het leidersbeginsel, de ondermijning van de trias
politica en de demonisering van een hele religieuze
bevolkingsgroep met de morele uitgangspunten van het liberalisme te
rijmen? Helaas zijn er bij VVD en CDA maar weinigen, die hier principieel
stelling durven nemen - juist vanwege hun isolement dienen hier Weisglas en
Winsemius, Klink en Hirsch Ballin met ere te worden genoemd.
Elders domineert de opportunistische gemakzucht - zoals die ook in het
inmiddels beladen verleden heeft gedomineerd. Misschien in één opzicht te
beladen, wat samenhangt met de langdurige plaatsing van De Oorlog in een soort
historische buitencategorie: als een menselijke natuurramp die ons van buitenaf
overkomen is. Die heeft er ook voor gezorgd dat de NSB als de absolute
belichaming van het Kwaad is gaan gelden - en ook haar toenmalige kiezers
nadien werden 'gedemoniseerd'. Maar de gemiddelde NSB-kiezer - en de gemiddelde
kiezer in de jaren dertig überhaupt - was moreel echt niet veel slechter dan de
gemiddelde kiezer nu. En zeker in de beginjaren was de NSB vooral een
uitgesproken Nederlandse kleinburgerpartij, waarvan de partijlanddagen toen
vaak nog meer weghadden van knusse familieuitjes dan van
nazi-militaristisch geparadeer.
Er is dus ook weinig reden om aan te nemen dat het succes van een nieuwe
valse profeet in Nederland per definitie uitgesloten zou zijn. Zeker: ook
ditmaal geldt vooralsnog de fameuze openingszin uit Der achtzehnte
Brumaire des Louis Bonaparte van Karl Marx: dat in de geschiedenis
alles twee maal gebeurt, de eerste keer als tragedie en de tweede keer als
farce. Maar ook een farce werkt politiek tamelijk ontwrichtend - zoals
indertijd al gold voor de staatsgreep van Napoleon III. Ook al valt het
PVV-wereldbeeld zeker niet één op één met het NSB-wereldbeeld samen:
morele verloedering gaat sluipend.
Misschien was de gemiddelde kiezer van toen zelfs, gezien ook de kleinere
omvang van het NSB-electoraat gemeten aan die van het PVV-electoraat, net als
de gemiddelde politicus toen, beter tegen bepaalde abjecte gedachten
bestand, omdat hij nog over een helderder moreel kompas beschikte. Er bestond
in het Interbellum een sterker ideologisch bewustzijn van niet over te
schrijden morele grenzen, van Goed en Kwaad, dat het uiteimdelijk van de ook
toen natuurlijk al in Nederland breed aanwezige neiging tot
vooral-niet-nodeloos-moeilijk-doen won: de NSB was en bleef in de jaren dertig
een politieke outcast.
Met de uiteindelijk op totale ontideoligisering uitlopende
ontzuiling is dat normbewustzijn vervaagd: alles werd onderhandelbaar
- de onuitstaanbaar pedante dominee in de Nederlander die iedereen de les
leest, verloor het steeds meer van de onuitstaanbaar pragmatische koopman
die zich soepel aan elke nieuwe situatie aanpast zolang dat materieel eventjes
voordeliger is. Verheven principes worden vandaag makkelijker
voor een extra schotel linzen ingewisseld dan vroeger, waaraan niet alleen een
met het neoliberalisme sinds de jaren tachtig toegenomen cynisme en
egoïsme, maar ook een groeiend hier-en-nu-denken debet is. Politici willen hun
persoonlijke carrièreplanning, die steeds meer centraal is komen te staan, niet
meer laten doorkruisen door hinderlijke incidenten als morele
obstakels.
Dat alles draagt bij aan het nieuwe taboe op de Oorlog vandaag de dag: in
abstracto 'nooit weer!' belijden op 4 en 5 mei is prima en prachtig, maar val
ons niet met mogelijke consequenties voor ons alledaags functioneren lastig.
Vergelijkingen op dit vlak, vanwege het nondiscriminatiebeginsel en de
rechtsstaatskwestie legitiem, zijn inmiddels taboe geworden, omdat zij in hun
praktische consequenties veel ongemakkelijker zijn geworden dan voorheen:
door de omvang van de PVV zou zij de andere partijen verplichten tot
permanent fundamenteel ruziemaken, waardoor de dagelijkse politieke
standaardagenda ernstig in het ongeregelde raakt.
Dat men nu, terwijl zulke verwijzingen op grond van het boven betoogde
in ieder geval relevanter zouden zijn dan ooit, dus zo stekelig
reageert op iedereen die een vergelijking tussen het heden en het beladen
verleden wil maken, hangt daarmee samen: want wie als politicus de mogelijke
relevantie van een vergelijking erkent - een vergelijking is
overigens geen gelijkstelling - ondervindt daarvan nu bij zijn doen en
laten in Den Haag veel directer hinder dan indertijd bij een machteloze
splinter als de Centrumpartij. In het geval van de PVV plaatst
de acceptatie van die relevantie de politicus immers, omdat de PVV wel een
machtsfactor is, meteen voor lastige dilemma's over wel of niet
samenwerken, dilemma's, waarvan men bij het pragmatisch politiek zakendoen
juist niet al teveel last wil hebben. En dus heet zo'n machtsfactor
omwille van het dagelijkse Haagse gemak 'een hele normale partij'.
Daarbovenop komt een zekere en als zodanig best begrijpelijke
vermoeidheid, omdat er in het verleden wel eens erg vaak en makkelijk naar
De Oorlog verwezen en met Anne Frank geschermd werd om een thema taboe te
verklaren en een ontluikende discussie erover in de kiem te smoren. De
reactie is dan snel: toch niet weer - ook, als een refereren aan De Oorlog dan
juist veel relevanter is dan ooit in de afgelopen zestig jaar, zoals ik zojuist
heb betoogd. Het veelvuldige gebruik van een aantal termen in onschuldiger
naoorlogse decennia dan het huidige heeft sowieso tot een bepaalde
gewenning, en dus ook tot een bepaalde blindheid geleid, want wie te vroeg
en te vaak waarschuwt, wordt, als het urgent wordt, niet meer zo snel geloofd.
Alarmbellen gaan niet meer branden omdat ze in het verleden te vaak bij
vals alarm zijn afgegaan.
Maar er zijn ook wat dieperliggende oorzaken,
die het nieuwe taboe op vergelijkingen met De Oorlog verklaren, oorzaken,
waardoor zulke vergelijkingen ongemakkelijk worden wanneer ze in de
praktijk plots dichtbij komen en geen verre abstracties meer blijven.
De Tweede Oorlog geldt in Nederland als het absolute kwaad - misschien meer dan
voor welk ander land in Europa. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat
Nederland sinds de neergang van de Republiek na de Gouden Eeuw op het
internationale toneel steeds meer een toeschouwersnatie is geworden en in de
aan de Duitse inval voorafgaande eeuw bijzonder weinig had meegemaakt. Denk aan
de reactie van koningin Wilhelmina op die inval van 10 mei 1940, die als een
ongekende schanddaad gehekeld werd. Wel: dan had zij de voorafgaande maanden
toch niet echt opgelet. Precies zo'n zelfde 'ongekende' schanddaad had begin
april 1940 plaats gevonden met de Duitse inval in Noorwegen en Denemarken: ook
twee neutrale landen die plotseling de wereldoorlog werden ingesleurd.
In die geschonden neutraliteit, die in Nederland niet alleen als een praktische noodzaak,
maar ook als een blijk van eigen morele
voortreffelijkheid werd gekoesterd, zit ongetwijfeld een belangrijke bron
van de kijk op de Oorlog als het absolute kwaad: ons onschuldige land, dat part
noch deel had aan Europese machtspolitieke spelletjes, was dit van buitenaf
plotseling overkomen. En anders dan in België, dat al bij het eerste grote
treffen in 1914 - en overigens niet voor het eerst - in een bloedig slagveld
was veranderd, kwam die schok in Nederland des te harder aan. Temeer daar het
hierbij, anders dan bij het Duitsland van 1914, ook nog eens om een
uitgesproken duivels schurkenbewind ging: op de korte oorlogsstrijd van vijf
dagen volgde een Bezetting van vijf jaar, die Nederland met een nietsontziende dictatuur confronteren zou.
Door dit in één keer als
nieuwe ervaring samenvallen van beide zaken - oorlogsgeweld èn
terreurbewind - werd de eerste en enige confrontatie met een moderne
oorlog op eigen bodem door de Nederlanders als een veel duisterder
onderbreking van de normale gang van zaken ervaren dan in landen waar men
recent al eens met een oorlog, en dan dus nu ook nog eens met een dictatuur had
kennis gemaakt.
Het Nederlandse zelfbeeld was (en is) er een van
uitgesproken vredelievendheid - ondanks alles wat Nederland zelf in de aan
1940 voorafgaande decennia in Indië had gedaan. "Daar werd wat groots
verricht", zo luidde het gangbare positieve oordeel in het Interbellum
over onze koloniale activiteiten - in dit geval was het letterlijk Colijns
oordeel over Van Heutsz' optreden in Atjeh, waarbij hij zelf overigens
betrokken was geweest. In die dagen was het de Duitse dichter Theodor Fontane
die de Nederlandse gewelddadigheid hekelde, in een gedicht over een
door Nederlandse troepen aangericht bloedbad onder Balinese vrouwen,
waarin de gangbare koloniale mengeling van inhalige koopmansgeest, ploerterige
cultuurbarbarij en hypocriete zendingsdrang aan de kaak gesteld werd. De rake
slotzin daarvan wil ik U niet onthouden - nadat hij beschreven heeft hoe de
laatste dorpeling door de beschaving brengende kolonisator is afgemaakt,
besluit Fontane, kort maar afdoende: Mynheer derweilen, in seinem Kontor,
Malt sich christlich Kulturelles vor.
In Nederland keek men daar toen wat anders tegen aan, om het vriendelijk te formuleren - en nog
steeds hebben wij grote moeite om eigen gewelddaden te erkennen. Ik
heb er straks al kort aan gerefereerd: voor de heroveringspoging van 'Ons
Indië' is nog steeds de verbloemende term 'Politionele Acties' in zwang. Verzet
tegen het 'wettig' Nederlandse gezag - of het nu gaat om de Javanen
in 1945 of de Belgen in 1830 - wordt niet gezien als een vraagstuk voor de
politiek, maar voor de politie; ook als het vervolgens het leger is dat
ingrijpen moet. En als zulk ingrijpen volledig ontspoort, dan heten
dat hooguit - zoals in de officiële notas over het Nederlandse naoorlogse
(sic!) optreden in Indië - excessen, maar nooit oorlogsmisdaden. Zodra
iemand die term gebruikt of dreigt te gebruiken, komt hem dat steevast op
woedende reacties te staan. En net zomin als Nederlandse soldaten
oorlogsmisdaden kunnen plegen, kunnen zij oorlog voeren. Nog steeds betitelen
we eigen militair optreden bij voorkeur als vredesmissie of
humanitaire interventie. Oorlog voeren: dat is iets voor enge
imperialistische grootmachten, niet voor het goedwillende Nederland.
Wij voeren geen oorlog, wij handhaven slechts de orde. Wel, de orde
handhaven: dat deed de hertog van Alva in 1568 ook.
Dit scheve zelfbeeld heeft er niet alleen voor gezorgd dat de Tweede
Wereldoorlog als 'De Oorlog' bekend is komen te staan - en niet onze eigen
oorlog in Indonesië. Ook kon de eigen Nederlandse bijdrage aan dat Kwaad dat
zich vervolgens gedurende vijf jaar op Nederlandse bodem afspeelde, daardoor
lang geen plaatsje in het historische nationale zelfbeeld krijgen: een boze
buitenstaander had ons onverhoeds bruut van onze vrijheid beroofd - iedereen
was in de Oorlog 'goed', van dat paar procent notoire landverraders afgezien,
die verenigd waren in de NSB. Geen groter scheldwoord lange tijd dan
NSB-er (voordat 'fascist' en 'racist' furore maakten): dat stond voor landverraad.
Dat collaboratie gedurende de vijf bezettingsjaren in alle soorten
en gradaties plaats vond, dat velen op bepaalde momenten wegkeken, dat dat
omwille van het naakte overleven voor velen soms gedeeltelijk
onvermijdelijk was, ook voor 'goede' Nederlanders: dat is iets wat pas
heel gaandeweg in het geschiedsverhaal van 'De Oorlog' kon worden
verdisconteerd. En bij het grote pbliek is dat zelfs nu nog niet altijd
geland. Dat nog steeds sterk doorwerkende zwart-witte Goed-Fout-beeld
maakt elke verwijzing naar de Oorlog tot op de dag van vandaag nog veel
beladener dan als zodanig al gerechtvaardigd zou zijn: alsof de Tweede
Wereldoorlog helemaal los staat van de rest van de geschiedenis, en vooral
helemaal los van ónze overige geschiedenis, en wat daarin gebeurd is, niets met
algemenere karaktertrekken van de mensheid heeft van doen.
Is het toeval dat het morele probleem van de vaak sluipende
collaboratie, van de burgemeester-in-oorlogstijd die zich steeds moet
afvragen waar de grenzen liggen, eigenlijk nog nauwelijks een onderwerp is
geworden in de Nederlandse literatuur? De Bezetting begon in 1940, dat heeft de
recente remake van de tv-serie van Lou de Jong wel aardig duidelijk gemaakt,
niet meteen als een ononderbroken terreurbewind: het gewone leven ging
aanvankelijk, die zomer van 1940, nog gewoon door, ook omdat de nazi's de
Nederlanders als stamverwant volk voor hun idealen probeerden te winnen. Pas
heel gaandeweg werden de duimschroeven aangedraaid, ook voor de
joden. Voor de niet-gedeporteerden kwam de grootste ellende, met de
Hongerwinter, pas in het laatste oorlogsjaar, dat in dat opzicht in
terugblik de kijk op De Oorlog zeer sterk heeft bepaald.
De Oorlog als belichaming van het kwaad, ook omdat het de enige oorlog is waarmee wij de
afgelopen twee eeuwen op eigen bodem kennis hebben gemaakt, en de
Nederlander-in-oorlogstijd als in overgrote meerderheid 'goed': dat
maakt elke vergelijking natuurlijk meteen tot een morele aanval van de zwaarste
soort. En daar komt nog iets belangrijks bij: het Nederlandse volk dat tot dat
moment niet één Nederlands volk was, als gevolg van de grote religieuze
verdeeldheid. Niet toevallig sprak men ook voor De Oorlog van de Nederlandse
volksdelen - in meervoud. Volksdelen die door de verzuiling als vertaling
van die religieuze verdeeldheid grotendeels maatschappelijk langs
elkaar heen leefden, en eigenlijk weinig gemeenschappelijks meenden
te hebben, behalve geografische lotsverbondenheid.
In de Oorlog vielen, in de vereniging tegen het externe Kwaad en haar ('paar')
binnenlandse handlangers, deze scheidslijnen weg; het hoorde tot de naoorlogse
teleurstellingen van velen dat de Doorbraak die deze scheidslijnen
definitief moest doorbreken, mislukte, en de verzuilde samenleving van weleer
(voorlopig) weer terugkeerde. De Oorlog bracht de Nederlanders samen, ook
achteraf: zij vormt daarmee de heilige graal van de nationale eenheid. Goed of
fout in de Oorlog: dat werd het allesbeheersende morele referentiekader nadien.
Fouten na de Oorlog werden makkelijker vergeven als men in de Oorlog goed was
geweest. En wie in de Oorlog fout was geweest, zat daar eigenlijk zijn leven
lang aan vast, omdat dat niet meer goed te maken viel.
De Oorlog was namelijk de enige grote gebeurtenis waar de overgrote meerderheid van
de Nederlanders, katholiek of protestant, liberaal of socialist, op
dezelfde manier tegenaankeek - en dus ook tegen de vraag wát inderdaad in
die oorlog goed en fout was. De Oorlog is in feite de enige historische
gebeurtenis van belang, waarover we het in grote lijnen eens zijn en die
de Nederlandse natie tezamenbindt. Alle andere belangrijke gebeurtenissen
uit het Nederlandse verleden zijn, zoals de negentiende-eeuwse historiografie
bij herdenking na herdenking leerde, hopeloos omstreden, daar keken de diverse
volksdelen vanouds steeds fundamenteel anders tegenaan en daarover werd op de
scholen dus ook op heel uiteenlopende wijze onderwezen - dat begon
eigenlijk al met de kerstening door Willibrord: de opmaat tot
Nederland als christelijke natie, of juist de aanvang van het paapse juk?
En dat geldt eigenlijk ook voor alles van belang dat daarna gekomen
is. De rol van de Bourgondiërs, en zeker de Habsburgers, bij de
Nederlandse staatsvorming, in relatie tot de verhouding tussen de
Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden: omstreden. Karel V: de man die
Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Friesland en Groningen aan de rest
toevoegde, en dus onmisbaar voor de Zeven Provincies van de Republiek:
omstreden - nog in het jaar 2000 bekritiseerde de SGP de aanwezigheid van
premier Kok bij de herdenking van zijn vijfhonderste geboortedag. Dan de aard
van de Opstand tegen Spanje: libertatis causa of religionis causa, vanwege
de vrijheid of vanwege de religie? - omstreden. De rol van de
katholieken daarbij: herinneren we ons de Geuzen voor Den Briel of de
Martelaren van Gorcum? - omstreden. Maurits versus Van Oldebarnevelt,
vormt rechtzinnigheid of vrijzinnigheid de oerkern van het
Nederlandse nationale karakter?: omstreden. De rol van de Oranjes bij
de Gouden Eeuw, van de stadhouder versus de staten: omstreden. Johan de Witt en
stadhouder-koning Willem III, onze twee staatslieden met de grootste
internationale betekenis: omstreden. Het optreden van de Patriotten
en de Bataven, hun rol als grondleggers van onze huidige democratie: omstreden.
De Grondwet van 1798, de allereerste van Nederland (en een veel
helderder dan de huidige, voor een jurist een genot om te lezen, zoals Tjeenk
Willink zich eens liet ontvallen): zo omstreden dat die, vanwege de
afwezigheid van de Oranjes daarbij tweehonderd jaar geleden, in 1998 zelfs niet
eens officieel herdacht kon worden en men alle aandacht op die van 1848 wierp.
De betekenis van Lodewijk Napoleon voor het huidige koningschap, om
het over Napoleon zèlf dan nog niet eens te hebben: zo omstreden dat
de eerste koning van Nederland twee eeuwen lang überhaupt vrijwel
doodgezwegen is en men in Oranjekring tot aan Juliana toe op het noemen
van zijn naam bijkans hysterisch reageerde - ook straks in 2013 wordt vast weer
gedaan alsof de monarchie hier te lande van 1813 dateert, en niet van
1806, ofschoon Willem I zichzelf, in de toen publiek gangbare
bewoordingen, "te ruste legde in het bed van Napoleon".
Maar de Oorlog: die staat pal vereind als dat wat ons in onze nationale
geschiedenis nu eens niet verdeelt, maar bindt - dat neemt geen criticus ons
dus af. Slechts de Grondwet van 1848 heeft misschien, inclusief Thorbecke als
nationale pilaarheilige, een sacrosancte status bereikt die daarmee
enigszins vergelijkbaar is. Alleen gaat het daarbij niet om een
bloedstollend dramatische gebeurtenis, maar om een voor de doorsneeburger
onleesbaar en voor geen vertaling tot spannende tv-serie vatbaar stuk. En dat
verklaart ook, waarom een verwijzing naar de Oorlog inmiddels in Den
Haag taboe is geworden, omdat je nog wel met elkaar door dezelfde deur verder
moet kunnen gaan - en men dus liever wegkijkt op die momenten dat zo'n
vergelijking misschien eens echt relevant zou kunnen zijn op te constateren dat
die ene deur-voor-iedereen-tegelijk te nauw geworden is.
Mijn kommentaar: het lijken mijn woorden wel. Maar nee, helaas, ik heb het niet geschreven.
In mijn woorden zouden - op zijn zachtst gezegt - waarschijnlijk méér mensen op hun taas gestrapt zijn. ;)
CHAPEAU voor Thomas Von der Dunk!!!!
Sleutelwoorden bij dit artikel:arondeuslezing ,
pvv ,
thomas von der dunki
overgenomen uit de digitale Volkskrant.